Über Setzen - Brücken Bauen
Alles Lyrik
Lamelle I
Unter den Lidern
Rhythmus eines kalfaterten Schlafs
unter den Laken weitere Lagen
unter dem Futon die Fluten.
Durch das Fenster sieht der Hof
hinein in die Bucht, auf das ruhende Körperrelikt: Der reisende Geist
ist fort, gespült auf das lispelnde Meer,
sucht er Landungsbrücken,
will mit Delphinen nicht pfeifen.
Und unter der wogenden Schicht
ein Katarakt, der zu Blindheit führt,
sich ausbreitet, unter den Lidern der
weit offenen Augen des Träumers.
In: Zum Begreifen nah. Gedichte.
Schöffling & Co. Frankfurt a.M. 2016.
Lamel I
Onder de oogleden
Ritme van een gekalfate slaap,
nog meer lagen onder de lakens,
stromen onder de futon.
Door het raam ziet de cour
uit op de baai, op het rustende
lichaamsrelict: de reizende geest
is heen, de lispelende zee in
gespoeld, zoekt naar aanlegsteigers,
met dolfijnen fluiten wil hij niet.
En onder de golvende laag
een cataract die tot blindheid leidt,
zich uitbreidt, onder de wijd open
oogleden van de dromer.
In: Afrika. Terras 15. Zeitschrift für
Niederländische Literatur, 2020.
Ins Niederländische übersetzt von Ton Naaijkens.
Lamel VII
Of ijsschol
Rotsbrokken van piepschuim die
in mijn droom uit de hemel vielen,
op het strand denderden en alles
om mij heen aan het trillen brachten, een
eenzaam staan, de stilte van de ziel:
fantastische show zonder dubbele bodem.
En ’s ochtends sidderen mijn benen,
is de vergeten vlucht voelbaar
brug tussen de werelden.
In: Afrika. Terras 15. Zeitschrift für
Niederländische Literatur, 2020.
Ins Niederländische übersetzt
von Ton Naaijkens.
Lamelle VII
Oder Schelfeis
Felsbrocken aus Styropor, die
im Traum vom Himmel stürzten,
auf den Strand krachten, und alles
um mich zum Zittern brachten, ein
einsames Stehen, die Stille der Seele:
phantastische Show ohne doppelten Boden.
Um am Morgen rattern die Beine,
ist die vergessene Flucht spürbar
Brücke zwischen den Welten.
In: Zum Begreifen nah. Gedichte Schöffling & Co. Frankfurt a.M. 2016.
Flattermann
Das Gras ziert die Ränder
der Stadt, nickt zu allem, was wir
machen, mechanisch bewegt vom
verständigen Wind. Du sprichst von
deinen mäandernden Lieben, den
kaputten, den heiligen, denen
aus Büchern und jenen von
rostenden Kegelbahnen
in einem nördlichen Landstrich.
'Es ist ein Idyll', sag ich und zeige
mit dem Finger in die Landschaft
unseres Vertrauens, die mit großen
Augen auf sich selber sieht.
'Lyrik', sag ich, 'sollte n u r so sein:
ein Gefasel von Romanzen,
die Beschreibung von etwas
mit anderen Worten, die sich
in der Kombination zueinander
verändern und dadurch
lesbar werden und lebbar', und du
bist jetzt bei der Frau deines Lebens
angelangt, während du
von Helene erzählst,
die schöner ist als ein Mythos
und jenen Mädchen, die du sonst
am Morgen an die Wand drückst,
in nichts gleicht, weil
sie einmalig ist und so zart,
dass sie sicher vorher in die
Ritze deines Bettes rutscht,
dessen Weißheit
den Streifen der Straße ähnelt,
auf der wir wandern, ohne
von einem Auto belästigt zu sein,
denn es ist Sommer und die
Menschen im Süden
oder noch weiter weg.
'Wer will schon hier sein', frage ich
ratlos, mehr so zum Wind hin,
'wenn man in Troja sein könnte,
oder aufm Standesamt.'
In: Zum Begreifen nah. Gedichte.
Schöffling & Co. Frankfurt a.M. 2016.
Rokkenjager
Het gras siert de randen
van de stad, knikt naar alles wat we
doen, mechanisch bewogen
door de bezonnen wind. Je hebt het
over je meanderende liefdes, de
kapotte, de heilige, die
uit boeken en die van
roestende kegelbanen
in een noordelijke landstreek.
‘Het is ’n idylle,’ zeg ik en wijs
met een vinger naar het landschap
van ons vertrouwen dat met grote
ogen zichzelf beziet.
‘Poëzie,’ zeg ik,
‘zou a l l e e n zo moeten zijn:
een gebazel van romances,
de beschrijving van iets
met andere woorden die
in combinatie met elkaar
veranderen en daardoor
leesbaar worden en leefbaar,’ en jij
bent nu bij de vrouw van je leven
beland – terwijl je
over Helena vertelt
die mooier is dan een mythe
en geen enkele manier lijkt
op de meisjes die je anders
’s morgens tegen de muur duwt,
omdat ze uniek is en zo zacht
dat ze alvast in de
spleet van je bed glijdt
waarvan het wit lijkt
op de strepen van de straat
waarin we lopen zonder door
een auto lastiggevallen te zijn,
want het is zomer en de
mensen zijn in het zuiden
of nog verder weg.
‘Wie wil er nou ook hier zijn,’ vraag ik
radeloos, meer zo in de wind,
‘als je in Troje zou kunnen zijn
of bij de burgerlijke stand.’
In: Afrika. Terras 15. Zeitschrift für
Niederländische Literatur, 2020.
Ins Niederländische übersetzt
von Ton Naaijkens.
Poesiefilm zum Gedicht "Flattermann"
Starring Helen Of Troy (Experimentalfilm, 2014, 00:07:00)
von Miriam Gossing & Stefani Glauber
KHM Köln
u.a. gezeigt beim 7. ZEBRA Poetry Film Festival Berlin 2014
Proizione di cortometraggi - Poesiefilme aus NRW (Kunststiftung NRW)
Kurzfilmfestival Köln (KFFK)
Ausflug gen Polen
Poesiefilm von Xaver Römer und Julia Trompeter
In: Zum Begreifen nah. Gedichte.
Schöffling & Co. Frankfurt a.M. 2016.
Kahlschlag in Babel
Aus dem Winter fließt Regen,
ich hab Wolken im Visier. Hier
hat es Kahlschlag in Babel,
weiße Möwen fetzen,
schwarze wären unsichtbar.
„Ich spucke gegen den Wind“
wie Joan Lowell
es ist mein Tropfen Rotze,
der zerstiebt.
Auf den Feldern und Federn liegt
zart eine Schicht überfrorener
Nässe. Im Zweimaster vorn,
zwinkern Lichter.
Natürlich ist etwas dahinter,
natürlich fliehen die Wolken.
Sie wollen zur See übers „vlakke,
vlakke Land“, über dem ich steh,
am offenen Glas, wo Schiffe
treiben wie lose Gedanken: zu weit –
zu nah – zu fern oder weh.
DieS Geringelte
Kringelig geSchwungen,
dieS Geringelte.
Schlingelig umSchlungen,
umSchmiegt &
eingewiegt - ein Kringeln,
hier & dort ein Sinken
der MuSen:
die KabbelSee & Bojen bunt
& Möwen weiß & dieS Geringelte.
Ja, nichtS GeringereS
alS dieS & daS;
gekringelte Lungen
Summen verSunken,
die Singen davon,
waS gelungen iSt.
In: Jahrbuch der Lyrik, Schöffling & Co,
Frankfurt a.M. 2021.
Minutenwals
Ze heeft de ijzige ogen-
tint van Reinhold Messner,
haar hart slaat warm en toch
leverde ze al twee mannen
bij het hiernamaals af,
ze draagt het liefste
goud en kasjmier shawls
en heeft nog nooit gerookt.
Van haar heb ik die draai
van mijn neus, een Esterházy-gen,
ze weten niet heel goed
hoe d a t tot stand kwam.
Op de piano speelt ze
al lang niet meer
werk van Schumann of
Frédéric Chopin.
Nu duwen zusters
haar door een gang
en ’s nachts pakt ze
haar koffer net als in de oorlog
en wil, en weet
niet wat, waarheen,
of waar ze ligt.
Ze wil het alleen.
In: Afrika. Terras 15. Zeitschrift für
Niederländische Literatur, 2020.
Ins Niederländische übersetzt
von Ton Naaijkens.